In een vorig nieuwsbericht schreven we over de Jeugdhulpadvisor en in een datablog ging het over data over de blackbox van de jeugdhulp.
In januari 2012 publiceerde KING een essay, getiteld ‘Edgar, gekend en gezien door zijn gemeente: over de samenhang tussen de decentralisaties’
Het essay beschrijft de levensloop van Edgar, een jongeman van 21 jaar met een verstandelijke handicap. De lijst van ondersteuningsmaatregelen is lang: van speciaal onderwijs, leerlingenvervoer tot gezinsvoogdij, pleegzorg en intramuraal verblijf in centra voor licht verstandelijk gehandicapten.
Er wordt berekend dat de maatschappelijke kosten voor de ondersteuning en zorg voor Edgar uitkomen op 1,6 miljoen euro. Uiteindelijk is het met Edgar goed gekomen: hij heeft een baan bij een supermarkt en wordt nog enkele uren per week begeleid. Het is echter de vraag of Edgar gedurende zijn leven op de juiste manier is geholpen. Edgar zelf zegt daarover dat het bedrag lager had kunnen uitvallen als er beter naar hem en zijn omgeving zou zijn geluisterd.
Vier jaar verder
Inmiddels zijn we vier jaar verder. Samen met collega’s binnen VNG en KING en met hulp van heel veel mensen bij gemeenten, heb ik gewerkt aan het verbeteren van de informatiepositie van gemeenten. Zo ontwikkelden we de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein voor gemeenten om inzicht te krijgen in de manier waarop zij hun verantwoordelijkheden in het sociaal domein oppakken.
Zo’n anderhalf jaar geleden hebben gemeenten de verantwoordelijkheid gekregen voor de uitvoering van een groot aantal taken in het sociaal domein. Taken die van groot belang zijn in de leefwereld van kwetsbare mensen met een grote zorgvraag zoals Edgar.
De vraag is of kwetsbare mensen met een hulpvraag nu efficiënter, doeltreffender en gerichter worden geholpen dan voor de decentralisaties. Zien we, als we bijvoorbeeld de balans opmaken van de situatie van een willekeurige jongere met een ondersteuningsvraag (een hedendaagse Edgar) een andere uitkomst dan vier jaar geleden? Wordt er nu beter geluisterd naar mensen die hulp nodig hebben? En is er nu minder sprake van ‘overbodige hulp’? Immers, de onderliggende uitgangspunten bij de decentralisatie van de taken waren:
• De ondersteuning en zorg wordt beter op maat geboden (passend aanbod, tevredenheid cliënt)
• De ondersteuning en zorg wordt beter op elkaar afgestemd (integrale aanpak, betere samenwerking hulpverleners: één gezin, één plan, één regisseur)
• De ondersteuning en zorg wordt efficiënter ingezet en dus goedkoper
Hoe is het nu?
Terwijl we allemaal natuurlijk ons best doen in het sociaal domein vraag ik me af hoe het er nu voorstaat als we kijken naar:
• cliëntervaring: wat is de ervaring van cliënten met de geleverde ondersteuning of hulp? In hoeverre draagt deze bij aan het verbeteren van de kwaliteit van participeren/ leven?
• bereik: in hoeverre worden mensen die dat nodig hebben, passend ondersteund? Vallen er geen mensen ‘tussen wal en schip’?
• uitval: in welke mate wordt de ondersteuning (voortijdig) beëindigd door de cliënt?
• integraliteit: wat toont de stapeling en samenloop van gebruik van voorzieningen? En wat zien we als we dat combineren met uitval/beëindiging ondersteuning door de cliënt? Want naarmate het gecombineerde aanbod beter is afgestemd, mag minder uitval worden verondersteld.
• kosteneffectiviteit: wordt er meer bereikt met minder geld?
Op basis van de gegevens uit de verschillende monitors, zoals die uit de Gemeentelijke Monitor Sociaal Domein en cliëntervaringsonderzoeken, kan mogelijk al een aantal van de bovenstaande vragen worden beantwoord. Maar de beschikbare gegevens hebben ook tekortkomingen. Zo zijn gegevens over ‘instroom’ (het aantal nieuwe cliënten) mogelijk vertroebeld, omdat cliënten in januari 2015 opnieuw in de administratie zijn ingevoerd. Mogelijk gaat dit vaker spelen wanneer gemeenten contracten sluiten met een nieuwe aanbieder of een andere gecertificeerde hulpinstelling. Kunnen we ‘administratieve’ instroom onderscheiden van werkelijke instroom?
Geen landelijk dekkend beeld
Ten slotte zien we dat, bijvoorbeeld waar het gaat om de Wmo, er nog geen sprake is van een compleet en landelijk dekkend bestand. Niet alle gemeenten leveren hun cijfers bij het CBS aan. Een andere complicerende factor vormt het feit dat de vrij toegankelijke ondersteuning of sociale basisondersteuning niet op cliëntniveau wordt geregistreerd. De sociale basisondersteuning is een voorziening waar geen toegangsbesluit of beschikking voor nodig is. Het betreft enerzijds vrij toegankelijke algemene voorzieningen in het sociaal domein, zoals het algemeen maatschappelijk werk, een groepsactiviteit bij een ontmoetingscentrum, sociaal cultureel werk, sociale samenhang of welzijnsactiviteiten. Anderzijds betreft het de lichte vormen van zorg en ondersteuning of generalistische ondersteuning, eerstelijns ondersteuning van bijvoorbeeld het buurt- of wijkteam of eerstelijnsloket zoals informatieverstrekking, advisering, cliëntondersteuning, keukentafelgesprekken, vroegsignalering en dergelijke. Hoeveel (en welke) mensen van deze voorzieningen gebruik maken wordt niet bijgehouden en wordt dus niet in de monitoring meegenomen.
Accountability Hack: doe je mee?
De vraag of Edgar in het nieuwe gedecentraliseerde stelsel beter af is, kan ik helaas voorlopig nog niet beantwoorden. Maar misschien kijk ik wel te traditioneel naar het vraagstuk. Denk ik teveel ‘inside the box’, als ik kijk naar de wijze waarop de vraag kan worden beantwoord? Wellicht zijn er wel degelijk antwoorden te vinden als we op een andere manier gebruik maken van de beschikbare data. Daarom ben ik heel benieuwd naar de accountability hack, die plaatsvindt op 9 september bij de Algemene Rekenkamer in Den Haag. Wie weet wordt daar de black box van de jeugdhulp gekraakt en vinden we nieuwe kennis en nieuwe inzichten op dit domein. En als je net zo benieuwd bent als ik, dan hoop ik dat ik je daar zie!
Dit nieuwsbericht is geschreven door Hidde Boonstra, expert sturingsinformatie Kwaliteitsinstituut Nederlandse Gemeenten (KING).